FormatieveToets_Leerjaar2_Chapitre1_toets1

Welke tijd is de passé composé?

• Tegenwoordige tijd

• Verleden tijd

• Toekomende tijd

• Een speciale tijd die alleen in boeken voorkomt

Wat is de juiste vertaling?

Zij heeft gewoond

• J'ai habité

• Tu as habité

• Elle a habité

• Nous avons habité

Wat is de juiste vertaling?

Wij hebben gekocht

• Nous avons parlé

• Vous avez parlé

• Nous avons acheté

• Vous avez acheté

Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir:

Elles ........... habité aux Pays-Bas?

• avons

• ont

• a

• ai

Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir:

Marie-Claire ........... regardé un match de tennis.

• avez

• ont

• a

• as

Noteer de vertaling:

Ik heb

Noteer de vertaling:

Zij hebben (mannelijk)

Noteer de vertaling:

Wij hebben gewoond

Welk antwoord past bij de volgende zin:

Qu'est-ce que tu as fait cet été?

• J'ai fait du vélo.

• J'ai visité la France.

• On a fait du camping.

• Il a fait chaud.

In welke van deze landen spreekt men Frans als officiële taal?

• aux Pays-Bas

• en France

• en Belgique

• au Luxembourg

• en Allemagne