Verwijswoorden

Verwijswoorden

9th - 12th Grade

18 Qs

quiz-placeholder

Similar activities

Wereld stotterdag

Wereld stotterdag

8th Grade - Professional Development

15 Qs

Schoolpoortquiz Altena

Schoolpoortquiz Altena

1st Grade - University

16 Qs

Argumenten

Argumenten

12th Grade

13 Qs

Wie heeft voorrang?

Wie heeft voorrang?

9th - 12th Grade

15 Qs

Recreatiemogelijkheden voor gasten

Recreatiemogelijkheden voor gasten

12th Grade

20 Qs

Lasprocedes 1 Quiz

Lasprocedes 1 Quiz

3rd Grade - University

15 Qs

Computerstoring bij Overheidsdiensten

Computerstoring bij Overheidsdiensten

12th Grade

17 Qs

Aandoening van het bewegingsapparaat

Aandoening van het bewegingsapparaat

10th Grade

20 Qs

Verwijswoorden

Verwijswoorden

Assessment

Quiz

Education

9th - 12th Grade

Hard

Created by

Dennis Smit

Used 20+ times

FREE Resource

18 questions

Show all answers

1.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Het bedrijf opent ___ deuren om 9.00h.

zijn

haar

Answer explanation

Naar ONZIJDIGE WOORDEN (HET-woorden) verwijs je met

zijn / het / dit / dat

2.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

De fabriek viert ___ jubileum aanstaande zaterdag

zijn

haar

Answer explanation

DE-WOORDEN zijn mannelijk of vrouwelijk. Naar mannelijke woorden verwijs je met ZIJN. Naar vrouwelijke woorden verwijs je met HAAR.

Vrouwelijke woorden zijn woorden eindigend op -heid / -nis / -ing / -schap / -st / -te / -de / -ie / -ij / -iek / -theek / -teit / -tuur

3.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Ik geef ___ een bos bloemen

hun

hen

Answer explanation

1. HEN = lijdend voorwerp

2. HEN = na een voorzetsel

3. HUN = meewerkend voorwerp (waarbij geen voorzetsel staat)

voorbeeld:

1. Het lawaai stoort HEN.

1. Ik geef een zoen AAN HEN.

2. Ik geef HUN een zoen.

4.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Ik geef een bos bloemen aan ___

hun

hen

Answer explanation

1. HEN = lijdend voorwerp

2. HEN = na een voorzetsel

3. HUN = meewerkend voorwerp (waarbij geen voorzetsel staat)

voorbeeld:

1. Het lawaai stoort HEN.

1. Ik geef een zoen AAN HEN.

2. Ik geef HUN een zoen.

5.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

De docent ___ ik een pen leende, is ziek.

waarvan

van wie

Answer explanation

Je verwijst naar mensen met WIE + VOORZETSEL

Je verwijst naar dingen en dieren met VOORZETSEL + WAAR

6.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Het lokaal ___ we een toets hebben, is nog gesloten.

waarin

in wie

in welke

Answer explanation

Je verwijst naar mensen met WIE + VOORZETSEL

Je verwijst naar dingen en dieren met VOORZETSEL + WAAR

7.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

De bibliotheek heeft ___ assortiment flink uitgebreid

haar

zijn

Answer explanation

DE-WOORDEN zijn mannelijk of vrouwelijk. Naar mannelijke woorden verwijs je met ZIJN. Naar vrouwelijke woorden verwijs je met HAAR.

Vrouwelijke woorden zijn woorden eindigend op -heid / -nis / -ing / -schap / -st / -te / -de / -ie / -ij / -iek / -theek / -teit / -tuur

Create a free account and access millions of resources

Create resources
Host any resource
Get auto-graded reports
or continue with
Microsoft
Apple
Others
By signing up, you agree to our Terms of Service & Privacy Policy
Already have an account?