Klas 3 Periode 1.2 Idioom blz. 4

la fièvre =

Welke woorden horen bij elkaar?

• pijn

• partout

• meer

• plus

• overal

• pour

• goed

• mal

• voor

• bon

Welke woorden horen bij elkaar?

• jij hebt

• j'ai

• ik zou graag willen

• il a

• ik heb

• tu as

• hij heeft

• je voudrais

Welke woorden horen bij elkaar?

• de afspraak

• l'après-midi

• de maaltijd

• la santé

• de gezondheid

• le repas

• de middag

• le rendez-vous

pendant =

Welke zinnen horen bij elkaar?

• 
  Hij heeft pijn in zijn been.

• Il a mal à la jambe.

• 
  U moet wat minder werken.

• Il faut bouger plus.

• Jij hebt koorts.

• Il faut travailler un peu moins.

• 
  Ik heb overal pijn.

• J’ai du mal partout.

• 
  We moeten meer bewegen.

• Tu as de la fièvre.

manger =

des fruits et des légumes

bouger =

• eten

• werken

• nemen

• bewegen

prendre =

• eten

• werken

• nemen

• bewegen