Vul de werkwoorden in de tegenwoordige tijd in.

De kinderen _______ (lopen) elke ochtend vrolijk samen naar school, zelfs als het regent.

Over het hoge hek _______ (springen) de hond zonder moeite wanneer hij zijn bal wil pakken.

Met veel plezier _______ (werken) wij aan het nieuwe schoolproject dat binnenkort af moet zijn.

Jullie _______ (fietsen) graag door het bos als de zon schijnt en de vogels fluiten.

Thuis op de bank _______ (kijken) ik graag met mijn familie naar onze favoriete serie.

De kinderen _______ (klimmen) hoog in de speeltoestellen terwijl ze luid lachen en plezier hebben.

Elke avond voor het slapengaan _______ (slapen) jij rustig nadat je nog even hebt gelezen.

De zon _______ (schijnen) fel door het raam, waardoor de kamer heerlijk warm wordt.

In de zomervakantie _______ (reizen) wij altijd naar nieuwe plekken om avonturen te beleven.

Jij _______ (zwemmen) als een echte professional in het diepe zwembad.