To be / have got / can

Vul de juiste vorm van "to be" in voor 'I' in de tegenwoordige tijd. I ___ a student.

Vul de juiste vorm van "to be" in: 'They ___ happy.' They ___ happy.

Vul de juiste vorm van "have got" in voor 'she' in de tegenwoordige tijd. She ___ a cat.

Vul de juiste vorm van "have got" in: 'I ___ a new bike.' I ___ a new bike.

Vul de juiste vorm van "can" in voor 'we' in de tegenwoordige tijd. We ___ swim.

Vul de juiste vorm van "can" in: 'He ___ play the piano.' He ___ play the piano.

Vul de juiste ontkennende vorm van "to be" in voor 'you' in de tegenwoordige tijd. You ___ not late.

Vul de juiste ontkennende vorm van "have got" in: 'They ___ a dog.' They ___ a dog.

Vul de juiste ontkennende vorm van "can" in voor 'I' in de tegenwoordige tijd. I ___ sing.

Vul de juiste ontkennende vorm van "to be" in: 'She ___ tired.' She ___ tired.