Nederlands in actie Hoofdstuk 1

Zet in de goede volgorde

• werken of

• ga

• verder leren

• Ik wil

• ik

Zet in de juiste volgorde.

• klein was

• Mark

• wilde hij arts

• Toen

• worden

Zet in de juiste volgorde

• ze

• Terwijl

• samen eten

• praten ze.

• en koken

Zet in de goede volgorde

• mail

• nodig hebben

• Zodra we

• ik je

• onderzoekers

Maak de zin af met minimaal 10 woorden.

Ik wil liever niet in de zorg werken omdat .....

Je hebt drie minuten tijd.

Spreek je antwoord in.

Maak hele zinnen.
Wat ga je doen in de vakantie?
Je hebt 2 minuten tijd.
Je kunt het drie keer proberen.

Wat is het grootste verschil tussen je geboorteland en Nederland?

Schrijf goede zinnen. Minimaal 20 woorden.
Je hebt 3 minuten tijd.

Hij gaat sporten .....​ (a)   hij in het weekend vrij heeft.

• als
• toen

Zoek de tegenstellingen.

Je hebt anderhalve minuut

• iets leuk vinden

• een hekel hebben aan

• slordig

• chagrijnig

• vrolijk

• doorzetten

• opgeven

• netjes

• lelijk

• fraai

Welke horen bij elkaar?

Je hebt anderhalve minuut tijd.

• Ik kan iets doen met mijn passie

• Ik houd het voor gezien

• Ik stop ermee

• Ik zie het niet zitten

• Dat vind ik onbelangrijk

• Dat ligt mij niet zo

• Dat kan ik niet zo goed

• Daar gaat het mij niet om

• Het lijkt me moeilijk

• Ik kan mijn ei erin kwijt