Woordsoortbenoemen

Benoem het dikgedrukte woord.

Wij eten heerlijke pizza.

• bijvoeglijk naamwoord

• zelfstandig naamwoord

• voegwoord

• persoonlijk voornaamwoord

Benoem het dikgedrukte woord.

Wij eten heerlijke pizza.

• bijvoeglijk naamwoord

• zelfstandig naamwoord

• voegwoord

• persoonlijk voornaamwoord

Benoem het dikgedrukte woord.

Wij eten heerlijke pizza.

• bijvoeglijk naamwoord

• zelfstandig naamwoord

• voegwoord

• persoonlijk voornaamwoord

Benoem het dikgedrukte woord.

Mijn vader kookt drie maal per week.

• bijvoeglijk naamwoord

• bezittelijk voornaamwoord

• voegwoord

• persoonlijk voornaamwoord

Benoem het dikgedrukte woord.

Mijn vader kookt drie maal per week.

• zelfstandig naamwoord

• bezittelijk voornaamwoord

• voegwoord

• persoonlijk voornaamwoord

Benoem het dikgedrukte woord.

Mijn vader kookt drie maal per week.

• telwoord

• bezittelijk voornaamwoord

• voegwoord

• persoonlijk voornaamwoord

Benoem het dikgedrukte woord.

Mijn vader kookt drie maal per week.

• zelfstandig naamwoord

• bezittelijk voornaamwoord

• voegwoord

• persoonlijk voornaamwoord

Benoem het dikgedrukte woord.

In een appel zitten 54 calorieën.

• zelfstandig naamwoord

• bezittelijk voornaamwoord

• telwoord

• persoonlijk voornaamwoord

Benoem het dikgedrukte woord.

Het meeste brood wordt gemaakt van tarwe.

• zelfstandig naamwoord

• bezittelijk voornaamwoord

• telwoord

• lidwoord

Benoem het dikgedrukte woord.

Het meeste brood wordt gemaakt van tarwe.

• zelfstandig naamwoord

• bezittelijk voornaamwoord

• telwoord

• lidwoord