Thema 3 les 1

De verjaardag is ...

• De dag waarop je jarig bent. Je viert de dag waarop je bent geboren.

• De dag van vandaag.

• De dagen van de week.

De verrassing is ...

• Iets leuks dat je maakt.

• Iets leuks wat je niet verwacht had.

• Iets leuks dat je vraagt.

Het cadeau is ...

• Iets waarmee je versiert op een verjaardag of zomaar.

• Iets wat je eet op een verjaardag of zomaar.

• Iets wat je krijgt of geeft op een verjaardag of zomaar.

De slinger is ...

• Een gekleurde strook papier.

• Een gekleurde taart.

• Een gekleurde ballon.

De ballonnen zijn ...

• zakjes van papier.

• zakjes om boterham erin te zetten.

• zakjes van rekbaar plastic dat je kunt opblazen.

Dansen is ...

• mooie muziek draaien.

• mooie passen en bewegingen maken op de maat van muziek.

• mooie muziek maken met isntrumenten.

De hapjes zijn ...

• vloeistof die je kunt eten.

• nagerechten (toetje).

• eten dat je in één keer in je mond neemt.

De taart is ...

• warme eten.

• pindakoekjes met slagroom.

• koek met slagroom of andere zoete vulling.

Drankjes zijn ...

• Vaste stof dat je kunt eten.

• Vloeistof dat je kunt drinken.

• Vloeistof dat je eet na het voorgerecht.