Toets werkwoorden

Geef je naam

Welke zinnen staan in de tegenwoordige tijd (nu)?

• Ik ga graag naar school.

• Mijn oma is heel erg lief.

• De hond lag de hele voormiddag in de tuin.

• Oscar weent al de hele dag.

• Peter kreeg een sticker.

Welke zinnen staan in de verleden tijd (vroeger)?

• Mama kwam om acht uur thuis.

• Marie keek mij boos aan.

• Juf spreekt erg luid.

• Meester gaf Robin een 10/10.

• Die auto reed veel te snel.

De infinitief van een werkwoord kun je vinden door:

Let op! Er zijn meerdere antwoorden juist!

• Ik zal... voor het werkwoord te plaatsen.

• Wij... voor het werkwoord te plaatsen.

• Ik... voor het werkwoord te plaatsen.

• Hij... voor het werkwoord te plaatsen.

De stam van een werkwoord kun je vinden door:

Let op! Er is maar 1 juist antwoord!

• Ik zal... voor het werkwoord te plaatsen.

• Wij... voor het werkwoord te plaatsen.

• Ik... voor het werkwoord te plaatsen.

• Hij... voor het werkwoord te plaatsen.

Geef de stam van het werkwoord lopen:

Geef de stam van het werkwoord zijn:

Geef de stam van het werkwoord drinken:

Geef de stam van het werkwoord zitten:

Geef de stam van het werkwoord roepen: