Sterke werkwoorden met a

Sterke werkwoorden met a

3rd Grade

8 Qs

quiz-placeholder

Similar activities

OB - Literaire begrippen

OB - Literaire begrippen

1st - 3rd Grade

13 Qs

Accenttekens

Accenttekens

1st - 10th Grade

10 Qs

ENG Gramm Past simple

ENG Gramm Past simple

2nd - 5th Grade

10 Qs

2F Spelling november week 3

2F Spelling november week 3

KG - Professional Development

10 Qs

De persoonsvorm en het onderwerp

De persoonsvorm en het onderwerp

1st - 3rd Grade

12 Qs

PV-VT

PV-VT

1st - 5th Grade

8 Qs

Fictie

Fictie

3rd Grade

8 Qs

woordsoorten

woordsoorten

KG - University

9 Qs

Sterke werkwoorden met a

Sterke werkwoorden met a

Assessment

Quiz

Other

3rd Grade

Hard

Created by

Sanne Daemen

Used 1+ times

FREE Resource

8 questions

Show all answers

1.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Wanneer is een werkwoord sterk?

als het (in het Nederlands) van klank verandert in de verleden tijd

als het (in het Nederlands) van klank verandert in de tegenwoordige tijd

als het (in het Nederlands) NIET van klank verandert in de verleden tijd

als het (in het Nederlands) NIET van klank verandert in de tegenwoordige tijd

2.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Is dit werkwoord sterk of zwak?

lassen (laten)

sterk (verandert van klank in de verleden tijd)

zwak (verandert niet van klank in de verleden tijd)

3.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Is dit werkwoord sterk of zwak?

schlafen (slapen)

sterk (verandert van klank in de verleden tijd)

zwak (verandert niet van klank in de verleden tijd)

4.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Is dit werkwoord sterk of zwak?

warten (wachten)

sterk (verandert van klank in de verleden tijd)

zwak (verandert niet van klank in de verleden tijd)

5.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Is dit werkwoord sterk of zwak?

fallen (vallen)

sterk (verandert van klank in de verleden tijd)

zwak (verandert niet van klank in de verleden tijd)

6.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Welke werkwoordsvorm past in de zin?

Du ........... immer deine Hausaufgaben! (machen)

Jij maakt altijd je huiswerk!

mache

mächst

machst

macht

7.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Welke werkwoordsvorm past in de zin?

Ihr ............. schweren Einkaufstaschen. (tragen)

Jullie dragen zware boodschappentassen.

tragt

tragen

trägt

trage

8.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Welke werkwoordsvorm past in de zin?

Der Junge ...... nach Hause. (fahren)

De jongen rijdt naar huis.

fahre

fahrt

fahren

fährt