NN5 2hv werkwoordspelling H5

Al (mopperen) kwam Johanna's vader met zijn dochter overeen dat Hendrik en Albert een proef (moeten) (afleggen).

Hij (gelasten) hun op hun paard tijdens de (invallen) duisternis een ijzeren haarspit in de Wievenkuil te werpen, daarbij (roepen): 'Witte wieven wit, hier breng ik oe het spit.'

Wie het eerst (terugkomen), (trouwen) met Johanna.

Hendrik, die over een veel sneller paard (beschikken), (worden) bang in het donkere (bedreigen) bos en (rijden) snel naar huis.

Albert, door liefde (verblinden), (voeren) zijn paard wel naar de kuil, (werpen) het spit in de diepte en (roepen) de witte wieven toe.

Nu is hun rust (verstoren).

Ze komen (krijsen) tevoorschijn.

Albert (keren) zijn paard, maar (worden) (achtervolgen) door de (woeden) witte wieven.

Een van hen (bemachtigen) het spit en (krijgen) Albert bijna te pakken, maar hij (blijven) haar net voor en (bereiken) de boerderij van Johanna.

Johanna, in haar hart (hopen) dat Albert de proef (doorstaan), heeft de deuren van de boerderij (openen) en een lamp op de deel (plaatsen).