Spelling: Werkwoorden (3)

In welke zin is het gekleurde woord FOUT gespeld?

• Oom Rob timmert aan zijn huis.

• Mijn broer verfd de roeiboot blauw.

• De piloot vloog vorige week naar Saba.

In welke zin is het gekleurde woord FOUT gespeld?

• De honden zoekt naar het verstopte bot.

• De poes ligt in de zon te slapen.

• De vogels fluiten in de bomen.

In welke zin is het gekleurde woord FOUT gespeld?

• De bewakers speelden een kaartspel.

• Zij hadden pas gegeten.

• De gevangene ontvluchtten zijn bewakers.

In welke zin is het gekleurde woord FOUT gespeld?

• De kwajongen schelt zijn buurman uit.

• De meisjes springen touwtje op straat.

• Ze hebben hard gelachen.

In welke zin is het gekleurde woord FOUT gespeld?

• Wij kwamen om tien uur aan op de afgespreken plaats.

• Mijn vriend haastte zich om op tijd te zijn.

• Heb je wel eens van die zanger gehoord.

In welke zin is het gekleurde woord FOUT gespeld?

• Het vliegtuig landde precies om twaalf uur.

• De man heeft zijn naam genoemt.

• De toerist heeft zijn koffer gepakt.

In welke zin is het gekleurde woord FOUT gespeld?

• Heb jij mijn hondje ergens gezien?

• De kinderen spelen in de speeltuin.

• Slapent lag de baby bij haar moeder op schoot.

In welke zin is het gekleurde woord FOUT gespeld?

• De chocoladetaart smaakte het lekkerst.

• De mooiste slingers hingen in de woonkamer.

• Kees hield zijn feestje morgen.

In welke zin is het gekleurde woord FOUT gespeld?

• Vorig jaar kocht mijn vader een huis.

• Het gekneedde deeg staat klaar.

• De leraar corrigeert de examens.

In welke zin is het gekleurde woord FOUT gespeld?

• De gebakken vis staat af te koelen.

• Hij heeft het hele huis verbouwd.

• Het huis zag er nu prachtig uit.