hoofdstuk 3 K2/T2

De taart zag er lekker uit, maar hij was niet te eten.

Wat geeft het signaalwoord maar aan?

• tegenstelling

• opsomming

Eerst ruim je je kamer op, daarna mag je op de Playstation.

Wat geven de signaalwoorden eerst en daarna aan?

• volgorde

• tegenstelling

Wat betekent het woord hertrouwen?

Wat betekent het voorvoegsel on-?

• niet

• slecht

• vroegere

Mijn moeder bakt een taart.

Wat is het onderwerp in deze zin?

• mijn moeder

• bakt

• een taart

De roze portemonnee (die/dat) ik al heel lang kwijt was, heb ik gevonden.

Waar heb je het zakje snoep neergelegd, (die/dat) Dex gisteren heeft gekocht?

De spelers moesten terugkomen op (hun/zijn) besluit om uit het team te stappen.

Mats draagt altijd een muts in de klas.

Wat is het lijdend voorwerp?

• Mats

• draagt

• een muts

• in de klas

Mats draagt altijd een muts in de klas.

Wat is het onderwerp?

• Mats

• draagt

• een muts

• in de klas