Woorden 2.1 en 2.2 1h.sp3

Kies het juiste antwoord: Busco _______________ (de kledingwinkel). ¿Dónde está?

• la panadería

• la tienda de ropa

• la pescadería

• el hospital

Kies het juiste antwoord: En la estación, hay muchas _______________ (bushaltes).

• paradas de autobuses

• farmacias

• fotos

• bonitos

Kies het juiste antwoord: Yo _____________ (ik woon) en Almere, es una ciudad grande.

• escribo

• vives

• vivo

• escribes

Kies het juiste antwoord: Maastricht está muy ____________ (ver).

• cerca

• guapo

• enamorado

• lejos

Kies het juiste antwoord: El restaurante está en ______________ (de straat) Santiago.

• el camino

• el centro

• el supermercado

• la calle

Vertaal het woordje van het Nederlands naar het Spaans: de buurvrouw

Vertaal het woordje van het Nederlands naar het Spaans: er is/er zijn

Vertaal het woordje van het Nederlands naar het Spaans: meer

Vertaal het woordje van het Nederlands naar het Spaans: het weekend

Vertaal het woordje van het Nederlands naar het Spaans: Aangenaam! *let op omgekeerde uitroepteken!