1B WG, ZWW, HWW

Benoem het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin:

Hij heeft de hele avond televisie gekeken.

Juist of onjuist?

De woorden ‘te’ en ‘aan het’ horen bij het werkwoordelijk gezegde.

• Juist

• Onjuist

Welke verdeling in zinsdelen is juist?

• Heb / jij / gisteren / de achterdeur / niet / afgesloten?

• Heb / jij / gisteren / de achterdeur / niet afgesloten?

• Heb / jij / gisteren de achterdeur / niet afgesloten?

• Heb / jij / gisteren de achterdeur / niet / afgesloten?

Noteer de persoonsvorm (pv) van de volgende zin:

Heb jij gisteren de achterdeur niet afgesloten?

Noteer nu het werkwoordelijk gezegde (wg) van de volgende zin:

Heb jij gisteren de achterdeur niet afgesloten?

Welke verdeling in zinsdelen is juist?

• Gelukkig / ruimt / haar moeder / altijd haar troep / op.

• Gelukkig / ruimt / haar moeder / altijd / haar troep / op.

• Gelukkig / ruimt / haar moeder altijd / haar troep / op.

• Gelukkig ruimt haar moeder altijd / haar troep op.

Welke uitspraak is waar?

• In een zin staat altijd maar één hulpwerkwoord.

• In een zin staat altijd maar één zelfstandig werkwoord.

Noteer uit de volgende zin het zelfstandig werkwoord (zww)

Met deze software gaat u straks uw eigen homepage maken.

Noteer uit de volgende zin het zelfstandig werkwoord (zww)

Die fijne 1b'er heeft een leuke grap opgestuurd voor de Powerpoint van meneer Koers.

Juist of onjuist?

De motor van deze auto moet binnenkort gereviseerd worden.

De zin bevat drie werkwoorden waarvan alleen ‘moet’ een hww is.

• juist

• onjuist