Inflatie & Geldontwaarding

Inflatie & Geldontwaarding

11th - 12th Grade

6 Qs

quiz-placeholder

Similar activities

Voorrang in het verkeer

Voorrang in het verkeer

1st - 12th Grade

10 Qs

VEHICLES

VEHICLES

KG - University

7 Qs

Conflicthantering

Conflicthantering

11th - 12th Grade

7 Qs

La escatologia cristiana

La escatologia cristiana

1st Grade - Professional Development

10 Qs

Levensloop

Levensloop

11th - 12th Grade

6 Qs

Marktvormen

Marktvormen

11th - 12th Grade

6 Qs

Welvaartstheorie

Welvaartstheorie

11th - 12th Grade

6 Qs

belasting cumulus deel 2

belasting cumulus deel 2

11th Grade

10 Qs

Inflatie & Geldontwaarding

Inflatie & Geldontwaarding

Assessment

Quiz

Other Sciences

11th - 12th Grade

Hard

Created by

M Nicolai

Used 14+ times

FREE Resource

6 questions

Show all answers

1.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Doordat prijzen stijgen (a), daalt de reële waarde van geld (b). Dit fenomeen noemen we ...c... 
a = geldontwaarding, b = koopkracht, c = inflatie
a = inflatie, b = geldontwaarding, c = koopkracht
a = koopkracht, b = geldontwaarding, c = inflatie
a = inflatie, b = koopkracht, c = geldontwaarding

2.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Twee beweringen over oorzaken van inflatie.

I. Een dalende waarde van de euro (depreciatie) kan zorgen voor een afname van de inflatie.

II. Door een stijgende arbeidsproductiviteit kan de kosteninflatie beperkt worden.

Welke bewering(en) is/zijn juist?

Beide beweringen zijn juist.

Bewering I is juist, bewering II is onjuist.

Bewering II is juist, bewering I is onjuist.

Beide beweringen zijn onjuist.

3.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Twee beweringen over inflatie.

I. De procentuele toename van het algemeen prijspeil (de inflatie) is gelijk aan de procentuele afname van de koopkracht (geldontwaarding).

II. De consumentenprijsindex van het CBS is voor iedereen even relevant.

Welke bewering(en) is/zijn juist?

Beide beweringen zijn juist.

Bewering I is juist, bewering II is onjuist.

Bewering II is juist, bewering I is onjuist.

Beide beweringen zijn onjuist.

4.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

3 mins • 1 pt

Media Image

In de bijgevoegde afbeelding een sterk vereenvoudigde versie van een budget- en prijzenonderzoek van het CBS. Gebruik de gegevens om de geldontwaarding te berekenen.

0,99%

1,00%

1,28%

1,30%

5.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

3 mins • 1 pt

Jan heeft in 2009 een nettoloon van € 1.140. In 2010 stijgt zijn nettoloon naar € 1.150.

In 2010 stijgt de consumentenprijsindex van 109,8 (2009) naar 111,0. Bereken de procentuele verandering van het reële inkomen van Jan.

-0,21%

-1,08%

+0,20%

+1,09%

6.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

3 mins • 1 pt

Door de belastingharmonisatie in de EU steeg het hoge btw-tarief in Nederland van 17,5% tot 19%.

Het lage btw-tarief bleef hetzelfde.

Omdat 85% van onze uitgaven onder het hoge btw-tarief vielen, heeft deze belastingmaatregel voor extra inflatie gezorgd.

Hoeveel % was die extra inflatie?

0,3%

1,1%

1,3%

1,5%